Vele reizen naar onherbergzame oorden worden gedroomd en gepland, maar het zijn de dapperen die ook werkelijk vertrekken. Dat was zeker zo aan het eind van de negentiende eeuw - de belle epoque, tijd van stoomschepen en koetsen, toen delen van het aardoppervlak nog niet in kaart waren gebracht. Ontdekkingsreizigers trokken naar Congo of Zuid-Amerika, naar plekken waar geld of roem te rapen viel. Het geloof in de superioriteit van de westerse mens stond fier te blinken, en rijke burgers verbonden graag hun geld aan een expeditie naar maagdelijk gebied.
In haar historische roman Het tij hoog, de maan blauw schrijft Jolien Janzing over die tijd: 'De mens was koning van de schepping, en als hij zijn rechtmatige plaats op aarde wilde innemen moest hij zijn gronden verkennen.' Dat wil ook Adrien de Gerlache, een Belgische baron die al jong verliefd werd op de zee en het ongerepte Antarctica. Zijn droom: de eerste mens zijn die op de Zuidpool overwintert, en haar geologie in kaart …Lees verder
Vele reizen naar onherbergzame oorden worden gedroomd en gepland, maar het zijn de dapperen die ook werkelijk vertrekken. Dat was zeker zo aan het eind van de negentiende eeuw - de belle epoque, tijd van stoomschepen en koetsen, toen delen van het aardoppervlak nog niet in kaart waren gebracht. Ontdekkingsreizigers trokken naar Congo of Zuid-Amerika, naar plekken waar geld of roem te rapen viel. Het geloof in de superioriteit van de westerse mens stond fier te blinken, en rijke burgers verbonden graag hun geld aan een expeditie naar maagdelijk gebied.
In haar historische roman Het tij hoog, de maan blauw schrijft Jolien Janzing over die tijd: 'De mens was koning van de schepping, en als hij zijn rechtmatige plaats op aarde wilde innemen moest hij zijn gronden verkennen.' Dat wil ook Adrien de Gerlache, een Belgische baron die al jong verliefd werd op de zee en het ongerepte Antarctica. Zijn droom: de eerste mens zijn die op de Zuidpool overwintert, en haar geologie in kaart brengen.
Hij brengt een wetenschappelijk onderlegde crew samen: zijn Mechelse boezemvriend en geofysicus Emile Danco, stuurman Roald Amundsen, de Amerikaanse dokter Cook en kapitein Georges Lecointe. Een Noorse walvisvaarder wordt omgedoopt tot het expeditieschip de Belgica. Voor de fondsen zorgt een rijke Antwerpse weduwe: de flamboyante Léonie Osterrieth.
Het is Léonie - en haar bewaarde briefwisseling - die Janzing fascineert: een zakenvrouw met een palazzo op de Antwerpse Meir, een kasteel in Brasschaat en een villa in Oostende. Léonie is te bohemien voor de Antwerpse beau monde - ze is zelfs te bohemien voor haar eigen kinderen - maar haar salons worden gretig bezocht door kunstenaars en trekvogels als Adrien de Gerlache. Tussen de wereldwijze Léonie en haar beschermeling Adrien groeit een diepe vriendschap.
Emancipatie
Voor Léonie symboliseert Adrien vrijheid, de vrijheid die ze als vrouw - hoe rijk ze ook is - niet heeft. De discrete charme van de bourgeoisie, Antwerpen met zijn feestjes en salons, daar wil ze van wég. 'De stad waar ze zoveel van gehouden had zat nu net zo strak om haar heen als zo'n ellendig korset.' En voor Adrien, gewend aan de koffiekransjes van zijn moeder, is Léonie heerlijk anders: 'een gezonde, krachtige meeuw', klaar om haar vleugels uit te slaan en hoog boven de golven te zweven.
Maar er wordt niet veel gezweefd, die winter dat De Gerlache en zijn Belgica vastzitten in het poolijs en in de maanden durende nacht op Antarctica. Léonie wacht op een teken van leven. Terwijl zij taart eet tussen de potpalmen probeert de bemanning te overleven op pinguïnvlees.
De vrouwen van de bemanningsleden zoeken troost bij Léonie: adellijke dames en volkse matrozenvrouwen drinken thee in haar salon. Het is een teken des tijds aan het eind van die victoriaanse eeuw: het arme en het rijke Antwerpen vloeien samen. Ook een teken des tijds, maar dan van deze tijd, is de nadruk die Janzing legt op de emancipatie van Léonie: zij wil geen echtgenote meer zijn en ook geen treurende weduwe: 'Ik wil niet dood, ik wil léven'.
Janzings roman, gebaseerd op de briefwisseling van Léonie, Amundsen en andere historische personages, is fris geschreven, en het verhaal van de Belgica is sowieso meeslepend. Maar de grootste aantrekkingskracht van Het tij hoog, de maan blauw zit hem in het tijdsbeeld: Antwerpen en de belle époque komen tot leven in kleurige details, in de suikerspinnen en lampions in het stadspark, in Léonies parfum, Jicky van Guerlain, in het visgraatparket van het huis op de Meir en de gesteven bloezen van de volksvrouwen.
Alsof je in een impressionistisch schilderij stapt en een deel bent van de scène, zo lezen de bladzijden. Als je een theekransje even boeiend kunt maken als een ijzige poolwinter, ben je als schrijver geslaagd.
Vrijdag, 290 blz., 20 €.
Verberg tekst